Jonathan is 15 jaar. Hij is groot, breed en goedlachs. Zijn huid is donker, maar niet gitzwart, meer glanzend en doorzichtig. Jonathan woont al een paar maanden in Nederland, eerst in een assielzoekerskamp, maar nu heeft hij papieren, een voogd en een adres om naartoe te verhuizen.
Om samen met andere jonge mensen in een echt huis te wonen.
Te leren hoe je Nederlander wordt en een toekomst op te bouwen.
Hij heeft geen ouders meer, ook geen broers en zussen.
Hij heeft gezien hoe zijn familie de kogel kreeg, stuk voor stuk.
Ze waren met het hele gezin aan het eten, Jonathan en zijn broers en zussen, zijn ouders en zijn opa.
Ze zaten samen op de grond van de woonkamer aan een lage tafel. Dit was eigenlijk de enige kamer die het huis had. In de hoek lagen de matrassen opgestapeld, netjes met de dekens en doeken voor de nacht ertussen.
Er stond een kast. Daarin lagen de speciale en persoonlijke spullen, iedereen had zijn eigen plank.
Op de plank van Jonathan lag een schrift, een potlood en puntenslijper.
Maar die laatste gebruikte Jonathan liever niet. Iets wegslijpen wat zo kostbaar was, dat kon hij niet over zijn hart verkrijgen. Jonathan gebruikte liever een schuurpapiertje om het hout bij de potloodpunt voorzichtig weg te schuren. Niet te weinig, maar vooral niet te veel.
Jonathan schreef graag, hij had op school geleerd hoe dat moest. Zijn oudste zus had hem geholpen de letters mooi te vormen op het papier van zijn schrift. ‘s Avonds laat zaten ze dan samen voorover gebogen over het schrift. Zij hielp hem met engelengeduld. Jonathan liet de volgende dag vol trots het resultaat aan zijn meester zien.
Maar nu was zijn zus dus een engel geworden. Net als de rest van het gezin. Tijdens het eten, plotseling.
Jonathan was water gaan halen voor bij het eten. Hij moest naar de de pomp, aan de rand van hun dorp.
Op de terugweg, hoorde hij de lucht trillen, hij rook dat iets niet klopte. Van een serene stilte veranderde de hemel in een zwarte, rode harde krijs.
Jonathan heeft uren in de bosjes gezeten met zijn jerrycan vol water.
Wachtend tot het krijsen zou stoppen, de lucht niet meer trilde. Het moet uren geduurd hebben voor Jonathan uit de bosjes tevoorschijn durfde te komen. Voorzichtig, stap voor stap, haast sluipend over het zanderige pad liep hij terug naar huis. Zijn huis was afgebrand, net als het huis van de buren. De kast met speciale spullen was omgevallen, half vergaan in de vlammen. Zoekend en porrend met een stok in de smeulende koolresten, zag Jonathan de puntenslijper. Her en der lagen de lijken. Hij herkende zijn oudste zus met moeite.
Ruim drie jaar na mijn eerste ontmoeting met Jonathan kom ik hem tegen, ’s ochtends vroeg op straat voor de apotheek. Jonathan is klein, hij lijkt gekrompen. Zijn huid is dof en hij lacht niet zijn brede lach.
Hij vertelt dat hij wacht tot de apotheek open gaat. Hij heeft opdracht gekregen injecties te halen, omdat hij terug moet naar zijn geboorteland. Hij is 18 jaar geworden en dus volwassen en zelfredzaam, zegt hij. Zo staat het in de brief die hij ontving. Jonathan probeert zich groot te maken door diep in te ademen en bij de uitademing zijn lijf rechtop te houden.
Het lukt hem niet echt.
Jonathan pakt uit zijn rugzak een schrift, potlood en een stukje schuurpapier. Hij geeft mij het schuurpapier,
kijkt mij aan en draait zich om.
Jonathan draagt een shirt met engeltjes er op.