Bowlby de grondlegger van de hechtingstheorie
Bowlby (1969, 1973) ontwikkelde in de vijftiger jaren van de vorige eeuw de kern van de hechtingstheorie en kan gezien worden als grondlegger van de hechtingstheorie. Vanuit de gedragsbiologie gezien is voor zoogdieren de relatie met een verzorger essentieel voor de overleving. Als een jong kind zich bedreigd voelt, zoekt het contact met de hechtingsfiguur. Dat vergroot de overlevingskansen. Veilige gehechtheid ontstaat als verzorgers sensitief reageren op signalen van het kind.
Dit vormt de basis voor stabiel emotioneel en cognitief functioneren. Als verzorgers onvoldoende in staat zijn om de emotionele belevingen van het kind te containen, ontwikkelt het kind een onveilige gehechtheid. Bowlby (1973) introduceerde het begrip interne werkmodellen. Daarmee vroeg hij aandacht voor de binnenwereld die zich bij mensen ontwikkelt op basis van hechtingservaringen.
Elk mensenkind ontwikkelt op basis van deze hechtingservaringen emotioneel geladen verwachtingspatronen ten aanzien van belangrijke anderen. De aard van deze interne werkmodellen wordt vooral bepaald door de mate waarin in de vroege jeugd hechtingsfiguren al dan niet emotioneel beschikbaar zijn. Het interne werkmodel bepaalt in sterke mate de gehechtheidsstijl, de manier waarop iemand zich al dan niet openstelt voor emotionele nabijheid. We kunnen het gedrag dat hieruit voortkomt beschouwen als copingstrategieën om enerzijds contact aan te gaan en anderzijds het kwetsbare zelf te beschermen.
Inzicht in onveilige gehechtheidsstijlen en de daarmee samenhangende interne werkmodellen kan bijdragen aan onze empathie, doordat we beter begrijpen hoe de binnenwereld van de cliënt ervaren wordt. Dit kan therapeuten helpen om sensitiever te reageren op afwerend gedrag van cliënten bij emotionele nabijheid.
De ontwikkeling van de hechtingstheorie door Bowlby vond ruwweg in dezelfde periode plaats als waarin Rogers (1957) zijn denken over noodzakelijke en voldoende voorwaarden voor therapeutische verandering formuleerde. Bowlby’s beschrijving van gedrag van ouders van veilig gehechte kinderen komt sterk overeen met de basiscondities empathie, respect en echtheid. De theorie van waardecondities (conditions of worth) zegt in wezen dat als ouders onvoldoende responsief op hun kinderen reageren, deze kinderen voorwaardelijkheid in hun zelfbeleving ontwikkelen:
‘ik ben alleen maar oké als ik aan hun verwachtingen voldoe’
(Rogers, 1959). Dit komt overeen met een intern werkmodel vanuit de theorie van Bowlby. Bij onveilige gehechtheid kunnen tegenstrijdigheden in de innerlijke werkmodellen met betrekking tot de relatie met belangrijke anderen worden ‘opgelost’ door afsplitsingen in de zelfbeleving. Mearns en Thorne (2000) spreken in dit verband over configuraties in het zelf. In de theorie van het mentaliseren spreekt men van een vervreemd zelf (alien self), waarbinnen zelfervaringen worden gerepresenteerd die niet te verenigen zijn met het oorspronkelijke eigen ervaren (Fonagy e.a., 2002). Dit is te beschouwen als een extreme vorm van de waardecondities zoals die beschreven worden in de persoonlijkheidstheorie van Rogers (1959).